28 juli, 2007

Alexis de Roode

Nachtmerrie van Holland

Op Leidsche Rijn

Schreeuwend naar Holland
zie ik asfaltrivieren
dood langs de holle
stadsrand gaan,
files ondraaglijk
lompe flatgebouwen
als starre zerken
op een kerkhof staan;
en op het onzichtbare
weiland verrijzen
nieuwbouwwijken
en bedekken het land:
kunststofkozijnen
en platte daken,
muren en deuren
van de lopende band.
de lucht hangt nog hoog
en de zon schijnt op alles
wat geld en gemeente
ons hebben beschikt,
maar in alles beneden
wordt de stem van het landschap
door grafarchitecten
verweesd en verstikt.

25 juli, 2007

Cornelis Paradijs

Aan Tollens

Hollands dichtroem gehandhaafd

Tril Cither! dichtvuur blaak! O gij, mijn lier, sta pal!
Klinkt! snaren van mijn hart, met daav'rend woordgeschal,
Sterk, God! mijn luide stem die door de hallefronden
Den lof van Hollands dichters gaat verkonden;
Wat snoeft ge, o Brit! wat stoft ge, of wufte Gal!
Met brommend snorken en verblind gebral,
Op uwen dichterroem en dichterkoren!
Als waar bij ons geen Tollens ooit geboren?
Wat pocht ge, o Albion, op Shakespeare of op Byron,
Alsof soms Tollens 't niet veel mooier nog dan zij kon.
Richt eereteekens op, gaat monumenten bouwen,
Wij hebben Tollens óók in marmer uitgehouwen!
...............................................................................
...............................................................................*

* Deze lofzang op Tollens beslaat 1200 verzen. Wij geven hier alleen den aanhef; het vervolg in eventueel volgende bundels.

Cornelis Paradijs

21 juli, 2007

M.H. Benders

M.H. Benders

Wat een lul is dat eigenlijk.
Hij past niet eens op een postzegel
maar woont wel in dat postzegellandje
in zijn postzegelhuis waar hij zijn abjecte
millimeterpoezie schrijft.

Zijn woorden zijn smeerkogels
in het stotterend verlof van
goedkope damesonderbroeken.

Hij vreest de liniaal van de kritiek
als schoolmeisjes hun dichtgeklitte
spaarvarkens vrezen en niemand wil

hem lezen, laat staan verbrijzelen of
zelfs maar even over zijn rug likken;

hem schikt slechts het slappe handje
dat zijn poezie eigen is: we plakken
die zak aan zijn eigen noten

achter het gestript behang
van zijn boos roze billengezicht.

18 juli, 2007

Martialis

Knapenliefde (Martialis XI.43)

Als jij mij aantreft bij een knaap,
liefste, en zo mijn lust doorgrond hebt,
dan pleeg je mij recht voor mijn raap
te zeggen dat ook jij een kont hebt.
Maar och, hoe vaak heeft Hera dit
refrein niet voor haar Zeus gezongen,
wanneer die weer eens zwaarverhit
op Ganymedes was gesprongen?
En denk je soms dat Heracles
zich zo bij Hylas afgemat had,
als Megara zijn minnares,
precies zo’n billenwerk gehad had?
En Phoebus zag, toen Daphne ontkwam,
zijn hete hartstocht pas gesust,
toen Hyacinthus elke vlam
die hem verschroeide, had geblust.
En ook al legde Achilles dan
Briseïs wel eens op haar buik,
hij maakte toch veel liever van
de rug van Patroclus gebruik.
Dus, liefste, tracht je als vrouw maar niet
op dit punt met een man te meten,
en de overeenkomst die jij ziet
moet je maar bliksemsnel vergeten.
Want dat wat ik bij jou benut
is weliswaar een beetje zachter,
maar ’t is en blijft toch steeds een kut
zowel van voren als van achter.


Martialis, Romeinse epigrammen, Querido, 1996,
vertaald en ingeleid door Frans van Dooren

13 juli, 2007

Saskia van den Heuvel

Goden en Godinnen

op Lettertempel

Ze kotsen met liefde in gretige mond,
proeven met tong de giftige zuren.
Bij leven zal het geen maanden meer duren
voordat het kruipt in de vochtige kont

van hem of hem of haar. Zo ongezond
als varkensdrek stinkt in boerenschuren
likken ze drab in voortdurende uren
gulzig van goddelijke tempelgrond.

Geen wierook kan het geil verbloemen
waarmee ze gorgelend met zinnen slaan,
maar hun zieke gezangen leiden gestaag

naar de onafwendbaar prangende vraag
of dichters hedendaags hun woordje staan
door zichzelf als poëten te roemen.


www.lettertempel.nl

11 juli, 2007

Gijs ter Haar

Niemand thuis?

De lucht is grijs hier, elke dag.
Ik kan niet zien waar vader is
als er nog iets van vader is.
Dat moet haast wel.
Dan ga ik op tot Gods altaren,
staat er immers op zijn steen
in mooie woorden.

En zei mijn oma niet altijd,
van eeuwigheid diep
overtuigd, daar wacht zijn huis
waar elke goede ziel te wonen komt.
Terwijl haar kromgeleefde vinger
naar de onbestemde leegte
in het kleine stukje hemel
boven haar aanleunwoning wees.

Waarom houdt hij dan zo angstvallig
vandaag wéér de gordijnen dicht?
Net of ik niet mag weten
wat zich daarbinnen afspeelt.

Doe eens één keer open, schoft!


Uit de bundel Neem dit brood, uitgeverij Douane, 2006

07 juli, 2007

F. Starik

Mag ik in het midden lopen?

Twee mannen. De ene noemt zich Cobra, verwijst
misschien naar een kunststroming uit een vorige eeuw.
Eén van de leden, Corneille, is nog in leven, maar
niet meer helemaal toerekeningsvatbaar.

De ander noemt zich Bontebal, geen kunststroming bekend.
Deze mannen voeren oorlogje met behoud van uitkering,
beschuldigen elkaar ervan verliefd te zijn op wie
geen van tweeën ooit mocht kussen, verwijten de ander

dat men ergens woont, lijdt aan achtervolgingswaanzin,
kennis aan een raadslid heeft, katten houdt, en ondertussen
de kattenbak al dan niet bijtijds verschoont.

Ooit was men het soort vrienden dat elkaar
van verdovende middelen voorziet, waar één beider
een tientje bij inschoot, tot zijn intens verdriet.

© F. Starik, 6 juli 2007

04 juli, 2007

Bernhard Christiansen

Raadsel

rondom Max L.

Ergens tussen lange smoezelige haren
wat vieze oren, tanden, bloeddoorlopen ogen
die samen wonen in een leren broek
hangt een rimpelig klein iets
dat op een walnoot lijkt

Wat zou er in die walnoot kunnen zitten?

Er zijn er die beweren
dat er smurrie in zal zitten
bruine smurrie die vooral
kan stinken en kan klotsen

Maar er zijn ook mensen
die heel zeker weten
dat er hersenen in wonen
echte kleine hersenen
veilig afgeschermd
van de buitenwereld

Wie weet de noot te kraken?